10 meest gemaakte fouten tijdens het praktijkexamen

10 meest gemaakte fouten tijdens het praktijkexamen

Hier vind je onze top 10 meest gemaakte fouten tijdens het rijexamen. Dit zijn fouten die vooral te maken hebben met verkeerd denken of die veroorzaakt worden door de spanning. Fouten die eigenlijk onnodig zijn. Dit zijn zaken die vaak goed zijn aangeleerd maar door de druk van het examen verkeerd worden uitgevoerd.

1. Kijkgedrag

De meeste examenkandidaten zakken op kijkgedrag. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen breed en ver vooruit kijken, op de juiste manier je spiegels gebruiken en kijkgedrag in specifieke situaties. Kijkgedrag is erg belangrijk op het rijexamen.

Wat fout gaat:

  • Overdreven kijken om dit goed te laten zien aan de examinator.
  • Te nonchalant kijkgedrag.
  • Te gehaast in de spiegels kijken waardoor je eigenlijk niks waarneemt.
  • Te laat kijken waardoor je te laat reageert op situaties.

Hoe het wel moet:

  • Blijf continu je blik veranderen zodat je een totaal overzicht houdt.
  • Neem rustig de tijd om goed in je spiegels te kijken en herhaal het kijken.
  • Kijk extra wanneer je aan bepaalde manoeuvres begint.
  • Overdrijf niet, als je rustig in je spiegel kijkt en alles goed waarneemt ziet de examinator dit heus wel.

2. Plaats op de weg

Er zijn verschillende misverstanden over de plaats op de weg.. De plaats op de weg hangt af van verschillende factoren. De regels die je leert in je theorie boek zijn een leidraad maar niet altijd heilig. Alle omstandigheden samen bepalen je keuze.

Wat fout gaat:

  • Het veel te dicht langs geparkeerde auto’s, obstakels of fietsers rijden.
  • Niet goed of onvoldoende voorsorteren.
  • Het te ruim of krap nemen van bochten, dit kan komen door nonchalant sturen.
  • Te veel naar links blijven rijden op een smalle weg met tegenliggers.

Hoe het wel moet:

  • Schep genoeg ruimte bij het passeren van een stilstaand of bewegend object. Zelfs als dit betekent dat je op de andere weghelft moet. Let er dan wel op dat je geen tegenliggers hindert.
  • Probeer niet koste wat het kost binnen de lijnen te blijven rijden, als dit jou of anderen in gevaar kan brengen.
  • Sorteer goed voor daar waar het mogelijk is.
  • Probeer bochten netjes op je eigen weghelft te nemen, neem de bocht desnoods wat rustiger.
  • Wanneer je op een smalle weg rijdt houdt dan rekening met je positie en je snelheid. Wanneer je een tegenligger tegen komt ga dan wat rustiger rijden als de weg smal is.

3. Snelheid

De hoofdregel is: rijd de maximaal toegestane snelheid zolang dat veilig kan. Dat betekent dat je vlot met het verkeer meerijdt, maar wel je snelheid omlaag laat gaan zodra de situatie erom vraagt. Veel examenkandidaten hebben hier moeite mee.

Wat fout gaat:  

  • Langzamer rijden dan nodig is. Hierdoor lijk je alleen maar onzeker en je houdt er verkeer mee op. Maar te hard rijden wordt ook niet geaccepteerd. Het moet verantwoord en veilig zijn.
  • Het te hard rijden door de bocht.
  • Het te snel naderen of oversteken van kruisingen.
  • Mensen die denken dat het fabeltje klopt van: altijd 5 km/u te hard rijden.

Hoe het wel moet:

  • Vlot meerijden met het verkeer is belangrijk maar pas je snelheid op tijd aan de omstandigheden aan.
  • Veiligheid heeft altijd voorrang. Als je bijvoorbeeld een inhaalmanoeuvre moet doen kan het veiliger zijn om net iets harder te rijden dan toegestaan.
  • Kijk goed door de bocht en pas hierop ook je snelheid aan. Dit is een kwestie van oefenen.

4. Inhalen

Sommige examenkandidaten zien het nut van inhalen nog niet helemaal in. Toch is dit noodzakelijk als je je aan de hoofdregel van de snelheid wilt houden. Vlot mee stromen met het verkeer en zoveel mogelijk de maximale snelheid rijden met in inachtneming van de veiligheid.

Wat fout gaat:

  • Onvoldoende afstand houden bij het inhalen.
  • Onvoldoende snelheid hebben om in te halen.
  • Voor de zekerheid maar rechts blijven rijden, terwijl het verkeer links veel vlotter rijdt. Veel mensen denken dan “stel je voor dat ik nu op de linker rijstrook ga rijden en de examinator wil straks rechtsaf”.
  • Te laat zijn met inhalen.

Hoe het wel moet:

  • Hou genoeg afstand bij het inhalen.
  • Een inhaalmanoeuvre moet snel uitgevoerd worden. Hiervoor heb je dus snelheid nodig. Ook als dit betekent dat je iets harder moet rijden dan het limiet.
  • Durf keuzes te maken die je vlotheid ten goede komen. Als je bijvoorbeeld achter een vrachtwagen rijdt en je hebt de ruimte om in te halen, doe dit dan ook. De examinator houdt rekening met de opdracht die hij of zij geeft. – Kijk goed ver vooruit en begin op tijd met waarnemen.

5. Bijzondere verrichtingen

Bij elke rit krijg je ermee te maken: bijzondere verrichtingen. Je zult toch altijd ergens moeten parkeren voor dat je wat gaat doen. Maak bijzondere verrichtingen niet moeilijker dan nodig is, en laat je gevoel een beetje meespelen.

Wat fout gaat:

  • Veel mensen hebben te veel aandacht voor de auto en niet voor de rest van het verkeer.
  • Het ‘’trucje’’ lukt niet.
  • Te snel alles willen doen.

Hoe het wel moet:

  • Blijf altijd de rest van het verkeer in de gaten houden. Niet alleen vooraf even kijken. Je kijk gedrag is hier heel erg belangrijk.
  • Veel oefeningen worden geleerd aan de hand van een trucje. Leer niet alleen om door middel van die trucjes te parkeren of te keren. Hou goed het geheel in de gaten. Hierdoor kun je jezelf makkelijker corrigeren. Hierdoor kan de oefening toch slagen.
  • Je hoeft niet alles snel te doen, bij de meeste oefeningen is stapvoets al genoeg.

6. De taal van de weg

Het is belangrijk dat je naast borden en verkeerslichten ook pijlen, strepen en andere markeringen op de weg in de gaten houdt. Ze vertellen je veel over de situatie op dat moment of die komen gaat.

Wat fout gaat:

  • Het verkeerd voorsorteren bij meerdere rijstroken.
  • Het per ongeluk wisselen van rijstrook in de bocht.
  • Het verkeerd inschatten van bochten.

Hoe het wel moet:

  • Kijk naar de rijstroken om je heen, vraag je af waar de auto naast je heen gaat/mag. Dat bepaalt voor jou vaak ook je koers.
  • Let erop bij het afslaan hoeveel rijstroken nog meer jouw kant op gaan. Bepaal daarmee ook de keuze van je rijstrook.
  • Bij meerdere rijstroken moet je altijd proberen vlak voor of na de bocht in de zelfde rijstrook te rijden. Ben je bijvoorbeeld voor de bocht op de meest linker rijstrook gaan staan, is dit niet erg, maar volg de bocht dan ook op die rijstrook.
  • Let niet alleen op adviessnelheidsborden maar ook op andere zaken zoals; bochtschilden, remsporen en kijk eens wat verder door de bocht heen. Want hier ga je uiteindelijk naar toe.

7. In- en uitvoegen

In- en uitvoegen hoort ook in het examen thuis. Dat is voor velen toch één van de lastigste dingen van het autorijden. Zelfs mensen die al jarenlang hun rijbewijs hebben, vinden het soms nog lastig.

Wat fout gaat:

  • De verkeerde snelheid hanteren.
  • Onvoldoende kijken
  • De snelheid van een bocht na het uitvoegen.

Hoe het wel moet:

  • Je kunt niet met een getal aangeven hoe hard je moet rijden als je gaat invoegen. Je moet je snelheid aanpassen aan de omstandigheden. Zorg ervoor dat je op tijd weet wat de situatie is. Rijdt het verkeer door of staat er een file, is het druk of niet.
  • Invoegen lukt alleen goed als je de situatie goed observeert.  Dit begint al bij het naderen van een invoegstrook. Zorg er dus voor dat je goed zicht hebt op de doorgaande rijbaan.
  • Blijf altijd waarnemen in je spiegels en bepaal of je genoeg ruimte hebt om in te voegen.
  • Zorg ervoor dat je de bocht goed doorkijkt en pas hier op je snelheid aan.

8. Rijstrook wisselen

Wat veel examenkandidaten lastig vinden is het wisselen van rijstroken wanneer het druk is.

Wat fout gaat:

  • Onvoldoende kijken. Een klassiek voorbeeld is wanneer twee auto’s tegelijk naar dezelfde rijstrook willen. Dit kun je alleen voorkomen door goed te blijven kijken.
  • Onvoldoende ruimte gebruiken.
  • Niet de juiste snelheid hanteren.
  • Onvoldoende communiceren met medeweggebruikers.

Hoe het wel moet:

  • Bepaal rustig wanneer je het beste kunt wisselen van rijstrook. Controleer ook tijdens het wisselen van rijstrook wat het verkeer om je heen doet.
  • Probeer de ruimte op te zoeken.
  • Wacht vooral niet te lang met je manoeuvre. Wanneer je te lang wacht ben je te laat.
  • Als je je snelheid aanpast aan het verkeer naast je kun je makkelijker invoegen.
  • Je mag gebruik maken van je richtingaanwijzer om te laten zien wat je bedoeling is.  Let wel op wat het verkeer om je heen doet je moet niet je richting aanwijzer aan doen en gelijk gaan.

9. Besluitvaardigheid

Het belangrijk dat je besluitvaardig bent tijdens je examen.  Veel examenkandidaten vinden het lastig om besluitvaardig te zijn. Dit komt vaak door de spanning. Je wordt alleen besluitvaardig door voldoende beheersing van de auto. Je moet vertrouwen in jezelf dat is het belangrijkste.  Je moet er vertrouwen in hebben dat je onder alle omstandigheden de auto de baas bent. Voldoende tijd nemen voor het waarnemen voor een beslissingen is erg belangrijk. Wanneer je genoeg lessen hebt gehad is dit geen probleem. Je moet kunnen rijden zonder angst. Alleen dan kun je de juiste beslissingen nemen.

10. Verkeersinzicht

Verkeersinzicht is één van de belangrijkste eisen om goed door het verkeer te komen. Ook hiervoor geldt dat je geen verkeersinzicht opbouwt met een paar tips van internet. Verkeersinzicht is begrijpen van wat je situatie is, wat ga jij doen, wat anderen willen gaan doen (een vrachtwagen die moet lossen bijvoorbeeld) en begrijpen wat het gedrag van een ander voor gevolgen heeft voor jou. Verkeersinzicht heeft heel veel te maken met voorspellen. Het voorspellen van de situatie die gaat komen en daarop inspelen. Verkeersinzicht héb je voor een deel zonder dat je ooit een meter hebt gereden. De één heeft het meer dan een ander. Maar de rest leer je ook alleen maar met oefenen.

 
DOWNLOAD DE ALGEMENE VOORWAARDEN